Europarlementariër Van Nistelrooij

‘Zorg dat je op het goede perron staat’

De EU gaat meer dan voorheen inzetten op innovatie. Nieuw is ook dat in het ontwikkelingsbeleid uitgegaan wordt van regio’s die sterk zijn in ‘slimme specialisaties’. Voor bedrijven die zich bezig houden met biobased ontwikkelingen, liggen er daardoor kansen. Europarlementariër Lambert van Nistelrooij geeft een toelichting.

Afgelopen juli bereikte het Europees Parlement een akkoord over een nieuwe opzet over de besteding en verdeling van allerlei EU-fondsen. Zo werd overeenstemming bereikt over de invulling van het Europese regionale beleid voor de komende zeven jaar, de geijkte periode waarover de uitgaven worden gespreid. Het grootste gedeelte, bijna 451 miljard, gaat naar duurzame groei. Dit betreft geld voor onderzoek en innovatie, het mkb, maar ook energie en ICT. Een deel van dit bedrag wordt beschikbaar gesteld voor universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. De rest is beschikbaar voor de Europese regio’s. Vroeger ging veel geld naar ‘arme gebieden’ die grotendeels zelf konden beslissen wat zij met het ontvangen geld deden. Daardoor werd er veel geld gestoken in ‘beton en asfalt’. Het Europees Parlement heeft ingezet op het doelgericht(er) investeren van de fondsen. Daarbij moeten de sterke gebieden de minder ontwikkelde regio’s ‘meenemen’ in hun ontwikkeling.

 

Smart specialisations

‘Vroeger ging het geld vaak naar beton en asfalt. Daardoor heb je nu in Portugal 60 procent meer snelwegen per capita dan in Duitsland. Die tijd is voorbij. Nu willen wij slimmer en groener investeren en dus moet de lidstaat een investeringsplan overleggen voordat het een envelop met geld krijgt’, aldus Lambert van Nistelrooij, die sinds 2004 voor het CDA in het Europarlement zit. Van Nistelrooij houdt zich onder meer bezig met regionaal beleid en is rapporteur en onderhandelaar van het Europees Parlement voor de Europese Structuur- en investeringsfondsen (2014-2020). Het budget hiervoor bedraagt 325 miljard euro, verdeeld over zeven jaar. Tevens is Van Nistelrooij rapporteur voor de wetgeving die aan de basis ligt voor het Europese publiek-private partnership Biobased Industries Initiative (zie Agro&Chemie nummer 3 van dit jaar, red.). Onder meer voor deze industrie gaat er wat veranderen omdat de EU heeft besloten zich te richten op slimme specialisaties (smart specialisations). Daarmee wordt gedoeld op regio’s die zich onderscheiden door hun specialismen in verschillende sectoren, waaronder dus ook biobased.

 

Wat houdt dat precies in: slimme specialisaties?

 

‘Het draait steeds meer om kennis en kunde. Die zit vaak in bepaalde regio’s. Het gaat dus niet over landen, maar over regio’s die een bepaalde toegevoegde waarde hebben voor de economische concurrentiekracht. Dat kan over landsgrenzen heengaan, denk bijvoorbeeld aan het gebied West-Brabant, Zeeland en Vlaanderen waar veel bedrijven zitten die zich bezig houden met biobased. Zo zijn er in heel Europa regio’s die sterk zijn op een bepaald gebied. Die regio’s zijn een soort vooruitgeschoven gebieden die moeten gaan samenwerken met andere regio’s en kijken wat zij voor hen kunnen betekenen. Daarbij gaat het om een drietal C’s: concentratie, connectie en coöperatie. In de regio met slimme specialisatie zit een bepaalde concentratie (van kennis en bedrijvigheid) en door middel van connectie en coöperatie moeten regio’s zich gaan verbinden en gaan samenwerken. Dat moet bijdragen tot concurrentieversterking van het land én van Europa.’

 

Is dat wel realistisch, wat valt er te ‘halen’ in zwakkere regio’s?

 

‘Om de zeven jaar worden de bordjes verhangen en dat betekent verandering. Ik kijk naar de early adaptors en naar de concurrentiepositie van Europa op middellange termijn. De verandering in de nieuwe manier van samenwerken zal niet direct zichtbaar zijn. Het idee waarbij sterke regio’s de aanjager zijn voor andere regio’s, waardoor de concurrentiepositie van Europa als geheel zal verbeteren, moet nog landen.’

 

Welke specialisaties, relevant voor de biobased economy, zijn er in Nederland te vinden?

 

‘Dat zijn twee gebieden: het noorden met agribusiness en energie en in het zuidwesten de Biobased Delta met West-Brabant, Zuid-Holland en Zeeland.’

 

Ik dacht dat er veel meer gebieden waren die vinden dat zij gespecialiseerd zijn in biobased.

 

‘Ik heb gevraagd welke specialisaties er zijn en toen zei ‘Amsterdam’ er zelf al tien te hebben. Dat werkt niet. Ik wil er best in 2016 nog eens naar kijken, maar je kunt het zo versnipperen dat er straks niks meer over is.’

Bij nader inzien blijkt Van Nistelrooij toch iets meer te zien dan twee gebieden. In het onlangs verschenen boekje ‘Voor groen, groei en banen’ (ook te lezen via de website www.lambertvannistelrooij.nl) onderscheidt Van Nistelrooij zes slimme/groene specialisaties in West-Nederland, zeven in Zuid-Nederland, vijf in Noord-Nederland en vier in Oost-Nederland. Een fors gedeelte van deze specialisaties is direct of indirect biobased georiënteerd.

 

Vooral de grote bedrijven weten gebruik te maken van de beschikbare fondsen. Wat kan of moet een bedrijf uit het mkb doen om hiervoor in aanmerking te komen?

 

‘Sluit je nu aan. Weet welke trein er komt en zorg dat je op het juiste perron staat.’

 

Dat is mooi gezegd, maar wat kan een mkb-er daar concreet mee?

 

‘Biobased en innovatie zijn nauw met elkaar verbonden en omdat het kennisgedreven is, moet je als bedrijf zorgen dat je contacten hebt in de biobased wereld. Stand alone innovatie is bijna niet meer mogelijk, je bent deels wie je kent en waar je mee samenwerkt. Wij stimuleren het samenwerken met groot en klein: groot met klein en klein met groot. De Green Chemistry Campus in Bergen op Zoom is een mooi voorbeeld daarvan, daar je zie je dat groot en klein samenwerken. Dat is de open innovatie benadering. Als je in een lab werkt, heb je apparaten nodig die je misschien niet kunt betalen. Daar zijn gedeelde faciliteiten waardoor je wel gebruik kunt maken van zulke apparatuur.’

 

Wat kan het clusteren van bedrijven, overheden en kennisinstellingen bijdragen aan het verkrijgen van EU-gelden?

 

‘Wij moeten beter samenwerken met Europese universiteiten. In Europa zit veel kennis, maar wij verkochten deze kennis vaak snel en dachten dat industrialisatie niet nodig was. Als je wilt spreken van made in Europe, moet je hier wel kunnen produceren. Als wij er niet voor zorgen dat wij de beste onderzoekers en bedrijven bij elkaar zetten, dan zijn het straks Brazilië of Azië die het doen. Als je niet de kennis toepast voor het ontwikkelen van nieuwe producten, dan krijgen wij een magere economie. Het is een noodzaak voor Europa om te schakelen naar de zesde versnelling.’

 

Wat is de rol van de nieuw opgerichte KIC’s?

 

‘In een KIC (Knowledge Innovation Community, red.) worden de toppers in vernieuwing verzameld.  In dit netwerk kunnen bedrijven, kennisinstituten en overheid elkaar ontmoeten. De afgelopen jaren zijn er drie KIC’s gestart en in 2014 komt de KIC Raw Materials erbij. Dat gaat over grondstoffen. Sommige lidstaten dachten in het begin hierbij aan ertsen, maar ik heb hen bijgebracht dat je uit reststromen ook goede grondstoffen kunt krijgen. Een medeparlementslid uit Zweden dacht dat ik het over afval had, maar ik heb gezegd dat je daar waardevolle producten van kunt maken.’

 

U noemde eerder het Biobased Industries Initiative, waarin Nederland en Vlaanderen zwaar zijn vertegenwoordigd. Een kwart van de bedrijven en onderzoeksinstellingen komt uit beide landen/landsdelen. Betekent het dat er ook veel geld beschikbaar komt voor bedrijven en kennisinstellingen in deze regio?

 

‘Dat kan, maar je moet niet te eng naar een regio kijken. BioMCN in Delfzijl is een duurzame producent van groene methanol en heeft 199 miljoen gekregen. Waarom? Het ging om een ‘rijk’ gebied, maar zij kregen het geld omdat zij ‘armeren’ meenamen. Hier heb je een geval van concentratie waar geld aan wordt verstrekt omdat er ook sprake is van connectie en coöperatie.’

 

De Vlaams-Nederlandse Delta is een belangrijk gebied voor de ontwikkeling van een biobased economy. Een mooi voorbeeld van regionale en internationale samenwerking, waarbij onderhuids toch verschillen te bespeuren zijn. Ziet u die ook?

 

‘Nederland en België werken hier goed samen. Het onderling vertrouwen is goed ontwikkeld en het is een voorbeeld van open innovatie. Je ziet ook dat de triple helix – onderwijs, overheid en ondernemers – hier leidt tot goede samenwerking. Dat vertrouwen zie je veel minder in ex-communistische landen, daar werkt men veel centralistischer.’

 

U werkt in Brussel, bezoekt af en toe Vlaanderen en Zeeland en woont zelf in Brabant. Ziet u dan geen verschillen in die delta?

 

‘In België is het wat strakker en staan nog wat kolommen. Daar is ook meer hiërarchie en dat is te zien in bepaalde projecten. Als wij als Nederlander over bepaalde zaken opmerkingen maken, krijg je soms te horen: ‘Ja, maar daar kunnen wij niets aan doen want dat is het bedrijf van de professor.’ Daar gaan wij in Nederland anders mee om. Maar het is een uitdaging om met dit type samenwerking iets moois te maken.’