Rein Willems: Overheid, investeer meer in bedrijvigheid en R&D

De toekomst van de Nederlandse chemie ligt in het verlagen van de bottom line en verduurzaming, deels door bestaande processen te optimaliseren en deels door meer hernieuwbare grondstoffen te gebruiken, aldus Rein Willems. Echter, de tweede pijler is nog niet sterk. ‘De ontwikkelingen verlopen moeizaam en niet in het gewenste tempo.’

Rein Willems, ex-topman van Shell Nederland, was nauw betrokken bij de strategische plannen die voor de haven Rotterdam en de Eemsdelta zijn opgesteld. Voor beide chemieclusters is de marsroute gebaseerd op twee sporen: een verduurzaming/kostenreductie op gebied van bestaande processen en het investeren in activiteiten op gebied van hernieuwbare grondstoffen. In Noordoost-Nederland heeft dit onder meer geleid tot Chemport Europe (zie pagina’s 20 en 21) dat in april het levenslicht zag.

Verloopt deze transitie volgens plan?

Lucien: ‘Zowel Rotterdam als de Eemsdelta moeten voorsorteren op een duurzamere chemie.’

Willems: ‘In Noordoost-Nederland, om precies te zijn in Delfzijl, zijn goede vorderingen gemaakt. Dat geldt vooral voor de wijze waarop de bedrijven de kosten voor utilities delen. Dit heeft weer geleid tot kostenbesparingen die deels worden ingezet om te investeren in nieuwe bedrijvigheid. Een goed voorbeeld is een bioraffinaderij die AkzoNobel, Avantium, Chemport Europe, RWE en Staatsbosbeheer willen bouwen. Het opzetten van een infrastructuur voor stoom op basis van biomassa is een ander initiatief. Daarmee heeft AkzoNobel, dat samenwerkt met Eneco, gelijk 1/10 van haar energieverbruik in Nederland vergroend. De plannen voor haven Rotterdam lopen in de tijd iets achter met de Eemsdelta. Op gebied van duurzamere processen zijn inmiddels de nodige initiatieven opgezet, zoals het leveren van restwarmte door Shell aan 16.000 huishoudens. Door zaken als warmte, energie en CO2 beter te benutten, kunnen bedrijven hun proceskosten verlagen en CO2-footprint reduceren: een winwin-situatie. Op gebied van biobased chemie loopt het in Rotterdam iets moeizamer. Er zijn circa 14 spelers actief die zich richten op chemie op hernieuwbare grondstoffen. Het probleem is wel dat deze relatief kleine bedrijven klein blijven omdat schaalgrootte ontbreekt. Het wachten is op een grootschalige bioraffinaderij die vervolgens de downstreamprocessing-bedrijven gaat voeden met halffabrikaten.’

Waarom is zo’n bioraffinaderij er nog niet?

‘Momenteel is er nog geen goede business case voor een dergelijke faciliteit. Dat is grotendeels te wijten aan de lage olieprijzen. Er zijn daardoor geen partijen die tussen de 200 en 300 miljoen in een bioraffinaderij willen investeren. Dit is alleen mogelijk als overheden een deel van het risico voor hun rekening willen nemen. Het animo hiervoor is echter niet groot, noch bij de overheid, noch bij particuliere investeerders. Ik heb enkele jaren geleden bij het Ministerie van EZ aangedrongen om te participeren in de bouw van een biorefinery. We zijn nu drie jaar verder en de stilte is oorverdovend! Wellicht dat Invest-NL, dat begin dit jaar is opgezet met een budget van 2,5 miljard euro, soelaas kan bieden. Zijn er uitzichten op zo’n fabriek op middellange termijn? Ik weet dat Biobased Delta met het Redefinery-project al behoorlijk is gevorderd, maar dat er nog geen kogel door de kerk is.’

Blijkbaar zijn dergelijke bioraffinaderijen wel mogelijk in de VS, Brazilië of Maleisië.

Willems: ‘Ja, maar alleen omdat overheden hier financieel aan bijdragen. De business case voor zulke fabrieken is niet wezenlijk anders dan in Europa. Alleen zijn ‘we’ hier huiverig om te investeren in industriële productie. De nadruk ligt op precompetitieve R&D-projecten. Op zich een goede zaak, maar we moeten voorkomen dat deze R&D buiten de EU wordt omgezet in industriële productie. Als de bedrijvigheid meer en meer buiten de EU-grenzen wordt verplaatst, verdwijnt de expertise meer en meer richting andere continenten. Dat zou eeuwig zonde zijn, zeker voor Nederland dat wereldwijd een uitstekende reputatie heeft in de (petro)chemie en biotechnologie.’

Zijn Nederland en – in een breder verband de EU – in ieder geval op de goede weg met hun R&D-programma’s op gebied van een innovatieve en duurzamere chemie en maakindustrie?

Willems: ‘Ik sta nog steeds achter het innovatiebeleid zoals dat met de negen Topsectoren is geconcretiseerd. In al deze sectoren hebben ‘we’ het potentieel om op het wereldpodium mee te spelen. Het punt is wel dat we niet kunnen verslappen. Andere landen/continenten investeren aanzienlijk meer in wetenschappelijk onderzoek en R&D, waardoor talentvolle onderzoekers worden weggelokt door universiteiten of onderzoeksinstituten overzee. Ben Feringa, die vorig jaar de Nobel-prijs won voor de Scheikunde, appelleerde niet voor niets aan de overheid om meer geld en middelen voor fundamenteel onderzoek beschikbaar te stellen.’

Moet het bedrijfsleven zich ook niet aangesproken voelen?

Lucien: ‘Wetenschappelijk/fundamenteel inzicht is nodig voor radicale innovaties. Het zijn wel de bedrijven die de schakel vormen tussen fundamenteel onderzoek en markt.’

Willems: ‘Bedrijven mag je daar zeker op aanspreken. Nu zijn de afgelopen jaren allesbehalve gemakkelijk geweest voor de chemie en maakindustrie. Als de focus ligt op rationalisering, dan komen investeringen in nieuwe business in het gedrang. DSM heeft haar beleid consequent doorgevoerd. Shell is nu veel actiever op gebied van hernieuwbare energie, zie de ambities op gebied van advanced biofuels.’

Lucien: ‘Nog even terug naar de overheid. Gezien het breed gedragen commitment dat voortvloeit uit het Parijs Akkoord, zouden overheden het speelveld ook meer over kunnen laten hellen richting energie èn chemie uit hernieuwbare grondstoffen. Daarmee zou het effect van een lagere olieprijs ook worden ‘verzacht’.

Willems: ‘Er is in Nederland en ook wereldwijd een brede consensus over klimaatverandering en de rol van CO2-reductie om de effecten hiervan op mens en milieu te minimaliseren. Sommige partijen gaan hierin wel te ver in de zin dat zij bedrijven de wet voor willen schrijven of dat hun targets economisch niet haalbaar zijn. Het bedrijfsleven wil ook haar CO2-footprint reduceren, maar wel op zo’n manier dat ze competitief blijven. Het beprijzen en verhandelen van CO2-rechten is niet effectief gebleken. Ik verwacht wel dat hier binnen Europa op korte termijn verandering in zal komen, onder meer door vrije rechten uit de markt te nemen. Dat zal ook wel moeten. Nu kost CO2 5 tot 6 dollar per ton, dat zal minimaal 40 dollar moeten worden om enig effect te sorteren. Naast een ‘higher tax on carbon’ zie ik marktwerking als een effectieve hefboom om de CO2-uitstoot te beperken. Grote brand owners, bijvoorbeeld in de automotive of in voedingsmiddelen, willen hun CO2-uitstoot reduceren. Dat werkt door op de supply chain die deze bedrijven belevert. Investeerders kijken meer en meer naar de ‘ecologische performance’ van ondernemingen. Een teken aan de wand is het initiatief van de Financial Stability Board om accounting standaarden op te stellen voor het beoordelen van bedrijven op hun klimaatacties (CO2-uitstoot, red.), zodat investeerders deze inspanningen met elkaar kunnen vergelijken. Ik verwacht dat deze maatregel zeer effectief zal zijn.’

Hoe ziet u op de middellange termijn het belang van fossiele grondstoffen?

Lucien: ‘Het lijkt er op dat de olieprijs voorlopig relatief laag blijft.’

Willems: ‘Het belang zal afnemen, maar het tempo zal traag zijn. Momenteel neemt fossiel 80 procent van het volume van brand- en grondstoffen voor zijn rekening. Over 30 jaar zal dat volgens verschillende partijen (IEA, BP, Shell, ExxonMobil, red.) rond de 60 procent zijn. Wel zullen de fossiele bronnen meer gaan schuiven, waarbij meer vervuilende grondstoffen, zoals kolen of diesel, worden verruild voor gas of advanced biofuels. De olieprijs zal voorlopig niet boven de 60 dollar uitkomen. Dit plafond is ontstaan door de schaliegasexploitatie. Deze is bij lagere prijzen niet rendabel, maar komt bij prijzen rond de 60 dollar in beeld, waardoor het aanbod stijgt en eventuele prijsstijgingen worden gedempt. Vergeet ook niet dat de wereldwijde vraag naar energie nog steeds toeneemt, met 1 tot 1,5 procent per jaar. Om aan deze vraag tegemoet te komen, hebben we voorlopig nog fossiele energie nodig.’